Liquidatiereserve en vennootschap-aandeelhouder | Stremersch Accountancy
Btw op vervoerdiensten bij uitvoer van goederen
14 januari 2022
‘Kot te huur’. Met of zonder btw?
20 januari 2022

Liquidatiereserve en vennootschap-aandeelhouder

De liquidatiereserve laat een ondernemer die zich in een vennootschapsvorm organiseert, toe om een spaarpotje op te bouwen dat bij stopzetting van de vennootschap belastingvrij kan uitgekeerd worden. Maar die belastingvrijstelling geldt niet voor de aandeelhouders die zelf de vorm van een vennootschap hebben. Een oplossing biedt zich aan.

Hoe werkt de liquidatiereserve?

De liquidatiereserve werd in het leven geroepen toen de regering besloot om de
liquidatiebonus (dat is de winst die u uzelf uitkeert als u uw vennootschap
ontbindt) aan de roerende voorheffing te onderwerpen. Tot zowat 2012 kon u
winsten in uw vennootschap oppotten, om die dan op uw pensioenleeftijd aan uzelf
uit te keren door de vennootschap te liquideren. Dat was voordeliger dan de
winst meteen uit te keren als een dividend, omdat u er dan roerende voorheffing
moest op betalen. Toen in 2012 beslist werd om de roerende voorheffing ook toe
te passen op de liquidatiebonus, zagen heel wat ondernemers hun spaarpotje
plotseling belast worden. Meteen viel één van de belangrijkste voordelen van het
aanhouden van een vennootschap weg.

Om hieraan tegemoet te komen, creëerde de regering een regeling waarbij het
spaarpotje toch nog enigszins ontzien werd. Het spaarpotje kan nog wel
belastingvrij uitgekeerd worden als:

de winst van het boekjaar (gedeeltelijk) geboekt wordt op een afzonderlijke
rekening op het passief; en

u die som niet uitkeert tot aan de liquidatie van de vennootschap.

Bij het overboeken bent u wel een bijzondere heffing van 10% verschuldigd.

Als u het bedrag toch uitkeert vóór de liquidatie, dan is er alsnog roerende
voorheffing verschuldigd. Doet u dat binnen de 5 jaar nadat u de winst
overboekte, dan betaalt u 20% roerende voorheffing (zo komt u ook aan 30%). In
geval van uitkering na 5 jaar is er slechts 5% voorheffing verschuldigd.

Enkel voor natuurlijke personen

De bijzondere heffing van 10% geldt zodra u winsten overboekt naar de
liquidatiereserve (u duidt dit aan in de bijzondere bijlagen in uw aangifte).
Maar de vrijstelling bij de uitkering op het moment van de liquidatie geldt
enkel als de genieter een natuurlijke persoon is.

Als in de loop van het bestaan van de vennootschap er andere aandeelhouders
bijkomen, dan heeft dat op zich geen effect op de liquidatiereserve die u al
heeft aangelegd.

Maar als er bij die aandeelhouders vennootschappen zitten, dan ontstaat er een
probleem. Aandeelhouders-vennootschappen kunnen de belastingvrijstelling op de
liquidatiereserve immers niet claimen. De bijzondere heffing is dan ‘verloren’,
want ze zal nooit tot een vrijstelling leiden of tot het verlaagd tarief van 5%
als de vennootschap de uitkering ontvangt.

Een nieuwe vennoot

Stel dat u samen met uw beste vriend een vennootschap opricht en u daar een
liquidatiereserve opbouwde van bijvoorbeeld 100 (-10% bijzondere heffing: netto
dus 90). Die vriend van u doet nog wat andere investeringen en creëert een
holdingvennootschap die onder andere eigenaar wordt van de aandelen die hij had
in jullie vennootschap. Voortaan zit u in de vennootschap dus samen met de
vennootschap van uw vriend. 

U bouwt de liquidatiereserve verder op… nog eens 200 (minus de bijzondere
heffing: netto 180).
En u wenst te liquideren.

Zou uw beste vriend nog steeds rechtstreeks aandeelhouder geweest zijn, dan kon
de liquidatiereserve van 270 (90 + 180) volledig belastingvrij uitgekeerd
worden. 

Maar omdat uw vriend aandeelhouder is via een vennootschap zal hij wel
belastingen moeten betalen (25% in de vennootschapsbelasting). Ja, u ontvangt uw
deel belastingvrij, maar samen betaalt u wel méér belastingen. In feite had u de
10% bijzondere heffing op het ogenblik van het aanleggen van de reserve nooit
moeten betalen voor zover de reserve in handen was van een vennootschap. De
vennootschap ging er toch belastingen op betalen.

Uitweg vanwege de Rulingcommissie

De fiscale Rulingcommissie heeft eerder al te kennen gegeven dat zij niet
toelaat dat bij de liquidatie of zelfs bij de uitkering van reserves na 5 jaar,
de vennootschap zou kiezen welke reserves gebruikt worden voor welke
aandeelhouder. We zouden ons bijvoorbeeld kunnen voorstellen dat u een dividend
uitkeert en u het dividend voor de aandeelhouder-natuurlijke persoon enkel uit
de liquidatiereserve haalt, terwijl u het dividend voor de
aandeelhouder-vennootschap uit andere reserves haalt. Maar de Rulingcommissie
oordeelde eerder al dat dit fiscaal misbruik is. Die deur is dus dicht.

Wat wél zou mogen, volgens een nieuwe ruling, is dat u in de statuten voorziet
dat er aandelen A zijn – die enkel voor natuurlijke personen zijn –, en aandelen
B – die enkel voor vennootschappen zijn. Op dat ogenblik kan u wel bepalen dat
de aandelen A enkel een dividend krijgen uit de liquidatiereserve, en de
aandelen B daar nooit een dividend kunnen uit krijgen.

Is dat dan geen fiscaal misbruik?

Volgens de Rulingcommissie kunnen er economische motieven zijn om dit
onderscheid in de statuten op te nemen op het ogenblik dat een vennootschap zou
instappen. Via een dergelijk onderscheid kunnen de partijen immers een discussie
over de waardering van de aandelen, specifiek naar aanleiding van aanwezige
liquidatiereserves, vermijden. Een dergelijk onderscheid tussen de natuurlijke
personen en de vennootschappen komt de coherentie van de belangen van de
verschillende aandeelhouders en de continuïteit van de vennootschap ook op lange
termijn, met het oog op een eventuele instap van nieuwe aandeelhouders, ten
goede.
 

De Rulingcommissie zet de deur dus inderdaad open om te vermijden dat
liquidatiereserves (waarop 10% bijzondere heffing werd geheven) terechtkomen bij
vennootschappen, die er dan toch nog belastingen moeten op betalen. Maar de
stappen die u moet volgen, zijn strikt beschreven. U doet er dan ook goed aan om
dat formele luik nauwgezet te volgen.