De loongrenzen in de Arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978 worden elk jaar aangepast. Ook voor 2019 werden er nieuwe loongrenzen bepaald. Maar waarom worden de loongrenzen geïndexeerd en welke implicaties brengen deze wijzigingen met zich mee?
We zetten de belangrijkste veranderingen voor jullie alvast op een rijtje.
Volgende geïndexeerde jaarloongrenzen zijn vanaf 1 januari 2019 van kracht:
Of deze loongrenzen al dan niet bereikt zijn, wordt bepaald door het bruto-jaarloon van de werknemer. Het bruto-jaarloon is het bruto-maandloon vermenigvuldigd met 12 en vermeerderd met de eindejaarspremie, het variabele loon, het vakantiegeld en alle voordelen die in de arbeidsovereenkomst zijn vastgelegd.
Een scholingsbeding of opleidingsbeding verplicht een werknemer om een deel van de kosten van een specifieke vorming die hij volgt tijdens de uren terug te betalen wanneer hij de onderneming verlaat vóór het einde van de overeengekomen periode.
Wanneer het bedrag van het jaarloon van de werknemer lager is dan € 34.819 is dergelijke clausule verboden.
Werkgever en werknemer kunnen afspreken om geschillen over de arbeidsovereenkomst aan scheidsrechters (arbiters) voor te leggen in plaats van aan de arbeidsrechtbank. In dit geval gaat het om een scheidsrechterlijk beding of arbitragebeding.
Dergelijk type clausule is alleen wettelijk toegestaan voor bedienden met een jaarloon van meer dan € 69.639 die belast zijn met het dagelijks beheer van de onderneming of die in een afdeling of bedrijfseenheid beheersverantwoordelijkheid hebben die vergelijkbaar is met een beheersverantwoordelijkheid voor de hele onderneming.
Een (niet) concurrentiebeding verbiedt een werknemer bij zijn vertrek een soortgelijke onderneming uit te baten of in dienst te treden bij een concurrerende werkgever waardoor hij uw onderneming nadeel kan berokkenen door de kennis die eigen is aan uw onderneming en die hij bij u heeft verworven, te gebruiken.
Een niet-concurrentiebeding is geldig indien de arbeidsovereenkomst schriftelijk wordt vastgesteld én indien het bruto-jaarloon meer bedraagt dan € 34.819 bij de verbreking van de overeenkomst.
Echter, hier gelden enkele belangrijke nuances.
De aanvangsdatum van een arbeidsovereenkomst is bepalend voor de berekening van de duur van de opzeggingstermijn. Cruciale datum hierbij is 1 januari 2014: op die dag werd het eenheidsstatuut ingevoerd en sindsdien wordt de opzeggingstermijn voor elke werknemer ongeacht zijn statuut (arbeider of bediende) op dezelfde manier bepaald, nl. op basis van het aantal dienstjaren (anciënniteit).
Een heel aantal bedienden heeft een arbeidsovereenkomst die vóór deze datum is aangevangen. Voor deze werknemers is de loongrens van 2013 (€ 32.254) nog steeds van belang. Zij behouden immers de opgebouwde opzeggingstermijn (op 31 december 2013). Vervolgens wordt de opzeggingstermijn berekend in functie van de anciënniteit verworven vanaf 1 januari 2014. Voor de hogere bedienden geldt er een specifieke rekenregel.
Source: Kluwer Easyweb